Mensen hebben zeker bij het graf behoefte aan rituelen, was de strekking van een verhaal waaraan ik gisteravond werkte. Ook onder degenen die geen lid zijn van een kerk. Na decennia waarin de dood taboe was, kan er weer echt gerouwd worden.
Die nieuwe openheid begon ergens met de schokgolf en de massale uiting van rouwbeklag die de dood van prinses Diana in 1997 veroorzaakte. Stille tochten, nu zo gewoon, waren nog niet zo lang geleden iets onbekends. Net als uitdrukkingen als ‘een plaatsje geven’.
Er is, zo kwam in het interview dat ik uitwerkte ook ter sprake, intussen nog altijd veel te verbeteren. De dood veroorzaakt bij de omgeving veel ongemakkelijkheid en zenuwachtig gestuntel. Versprekingen tijdens een condoleance zijn geen zeldzaamheid.
En wat vraag of zeg je als je de weduwnaar of weduwe enige tijd later tegen het lijf loopt in de bibliotheek of de supermarkt? Ga je het dan weer over ‘het’ hebben of kies je voor koetjes en kalfjes of is dat juist weer onkies? Dan maar liefst wegkijken.
Bij het afronden van het stuk drong zich bij mij het overlijden van een collega op. Zijn sterven was volkomen onverwacht, hij was begin veertig, man en vader van een jong gezin. Op eens zag ik hem weer voor me, levendiger dan in tijden was gebeurd.
Ik heb de redactie in de dagen tussen zijn sterven en de begrafenis nog nooit zo meegemaakt. Er is heel wat afgepraat. Veel mensen liepen met hun ziel onder de arm. De dood zo dichtbij schokt altijd. De dood als de laatste vijand. Smadelijk. Smartelijk.
Ik breng hem nog geregeld ter sprake. En soms zie ik hem op straat lopen, in mijn ooghoek. Hoe lang was het al weer geleden? Iets van zes jaar? Ik ging op zoek en vond al snel de datum: hij overleed gisteren zeven jaar eerder, op de dag af.
Die nieuwe openheid begon ergens met de schokgolf en de massale uiting van rouwbeklag die de dood van prinses Diana in 1997 veroorzaakte. Stille tochten, nu zo gewoon, waren nog niet zo lang geleden iets onbekends. Net als uitdrukkingen als ‘een plaatsje geven’.
Er is, zo kwam in het interview dat ik uitwerkte ook ter sprake, intussen nog altijd veel te verbeteren. De dood veroorzaakt bij de omgeving veel ongemakkelijkheid en zenuwachtig gestuntel. Versprekingen tijdens een condoleance zijn geen zeldzaamheid.
En wat vraag of zeg je als je de weduwnaar of weduwe enige tijd later tegen het lijf loopt in de bibliotheek of de supermarkt? Ga je het dan weer over ‘het’ hebben of kies je voor koetjes en kalfjes of is dat juist weer onkies? Dan maar liefst wegkijken.
Bij het afronden van het stuk drong zich bij mij het overlijden van een collega op. Zijn sterven was volkomen onverwacht, hij was begin veertig, man en vader van een jong gezin. Op eens zag ik hem weer voor me, levendiger dan in tijden was gebeurd.
Ik heb de redactie in de dagen tussen zijn sterven en de begrafenis nog nooit zo meegemaakt. Er is heel wat afgepraat. Veel mensen liepen met hun ziel onder de arm. De dood zo dichtbij schokt altijd. De dood als de laatste vijand. Smadelijk. Smartelijk.
Ik breng hem nog geregeld ter sprake. En soms zie ik hem op straat lopen, in mijn ooghoek. Hoe lang was het al weer geleden? Iets van zes jaar? Ik ging op zoek en vond al snel de datum: hij overleed gisteren zeven jaar eerder, op de dag af.