Dominee Klaas Hendrikse laat weer van zich horen. De man van het veelgelezen en -besproken boek ‘Geloven in een God die niet bestaat’, blijkt ook niet te geloven in een kerkelijke tuchtprocedure.
Hij heeft een uitgebreide brief geschreven aan de landelijke synode van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN): hij heeft geen zin de rest van zijn predikantschap met zo’n slepende procedure opgescheept te zitten. Liever heeft hij een inhoudelijk gesprek.
Je kunt zo’n brief afdoen, zoals ik al ergens las, als een nieuw voorbeeld van de ijdeltuiterij van deze altijd net iets te bruine theoloog. Maar Hendrikse heeft wel een punt als hij zegt dat de uitslag van zo’n procedure al bij voorbaat vaststaat.
De kerkelijke rechtsgang moet antwoord geven op de vraag of Hendrikse zich binnen het belijden van de kerk beweegt. Nee, natuurlijk doet hij dat niet. Dat vindt hij zelf ook. En hij wijkt daar niet alleen sinds kort van af, dat doet hij al vele jaren.
Het is voorstelbaar dat de kerk het in zo’n individueel geval netjes, dus formeel, wil doen. Maar veel wezenlijker is het antwoord op de vraag die Hendrikse opwerpt en de kerk hardhandig opdringt: hoe wil de kerk omgaan met de vrijheid om te geloven.
Het gedrang bij lezingen van Hendrikse spreekt boekdelen. Er lopen ook veel mensen binnen de PKN rond die niet meer de traditionele geloofsopvattingen van de kerk willen ondertekenen. Die laat de kerk, zegt Hendrikse, in de kou staan.
De PKN koestert wat zij de pluriformiteit noemt. Maar mensen verlaten die kerk omdat die te vrijzinnig is en mensen verlaten die kerk omdat die te rechtzinnig is. De PKN heeft een groot probleem en Hendrikse maakt dat, op zijn eigenwijze, pijnlijk duidelijk.