Redacteur geestelijk leven van de Leeuwarder Courant

.

maandag 16 november 2009

Misdienaar Jorritsma


In Rome staat op steenworp afstand van de Sint Pieter de Kerk der Friezen. De twaalfde-eeuwse kerk is uniek en is de enige herinnering aan de enclaves die allerlei volken in de vroege middeleeuwen in Rome hadden. Dat was de goede oude tijd, waarin allen die tussen Denemarken en Duinkerken woonden Fries werden genoemd.
De Friezenkerk is sinds een aantal jaren weer het centrum van het Nederlands relitoerisme. En de band met de provincie Friesland is extra warm. Vandaar dat de Friese commissaris der koningin, John Jorritsma, dit weekeinde meedeed aan de viering van de gedeeltelijke voltooiing van de restauratie, mede door Friesland mogelijk gemaakt.

Zaterdagavond onthaalde Jorritsma de Nederlandse ambassadeur bij de Heilige Stoel, Henriëtte barones van Lynden-Leijten, op een diner. Tijdens zijn tafelrede liet hij zich van zijn olijkste kant zien. Hij herinnerde er onder meer aan hoe het college van gedeputeerde staten vorig jaar in Rome was. Zijn voorganger Ed Nijpels gaf toen de aftrap voor de restauratie.
Jorritsma: ,,Gedeputeerde Piet Adema wilde onmiddellijk brandalarm slaan toen hij rook uit het kerkorgel omhoog zag kringelen. Daar gaat onze kerk! Net nu wij er zijn! Gelukkig kon zijn collega Sjoerd Galema hem geruststellen. Als katholiek wist hij dat het wierookvat de oorzaak was. De blik van de gereformeerde Adema was daarna nog argwanender dan voor zijn rookalarm.’’

,,Zelf heb ik met hulp van een wierookvat ook wel eens voor opschudding gezorgd in kerkelijke kring. In mijn geboorteplaats Bolsward was ik misdienaar. Op jonge leeftijd hoorde dat er bij. Af en toe moest je in actie komen. Zo kreeg ik een keer bij een begrafenis de rol toebedeeld om met het wierookvat te lopen. De tocht van kerk naar begraafplaats ging per auto. Daar zat ik op de achterbank. Ik probeerde het wierookvat in de lucht te houden, maar kon de verleiding niet weerstaan om dit even op de vloer van de auto te laten rusten.’’
,,Dat had ik beter niet kunnen doen. Er rolden kooltjes uit, die zich snel over de automat verspreidden. Binnen de kortste keren stond de auto vol rook en moest de kapelaan zijn wagen in de berm zetten. Hij probeerde van de kooltjes en de voetenmatten nog te redden wat er te redden viel. Zijn taalgebruik, viel mij als jonge misdienaar op, was niet bepaald wat je van een kapelaan verwachtte. Maar aangezien we in de berm stonden, gold het ook niet als vloeken in een kerk.’’